Infectieziekten bij rundvee

Als praktijk zien wij het als onze plicht om u te helpen uw koeien zo gezond mogelijk te houden.

Gezonde koeien zijn de basis voor een gezond bedrijf. Wij als praktijk zien het als onze taak u te helpen uw koeien zo gezond mogelijk te houden, o.a. door het bestrijden van virale als bacteriele infectieziekten.

BVD en IBR zijn vervelende virusziekten, die flinke schade kunnen voorzaken. Een verlaagde melkproductie, vruchtbaarheids-problemen, verwerpen, luchtwegproblemen en een hoge dier-dagdosering zijn hier voorbeelden van. Het BVD virus tast bovendien de weerstand van de koeien aan, waardoor ook andere ziekteverwekkers een kans krijgen. Met een goed bestrijdingsplan is veel schade te voorkomen!

Vanuit de zuivelorganisaties worden de melkveehouders al geconfronteerd met een actieve bestrijding van paratuberculose en salmonella op hun bedrijven. Beide bacteriele infectieziekten kunnen een bedrijf chronisch infecteren en indien zij niet actief bestreden worden een blijvend risico vormen voor het rundveekoppel.

  • BVD en IBR programma
  • BVD
  • IBR
  • Salmonella
  • Paratuberculose

BVD en IBR programma

BVD en IBR programma

Vanaf 1 Januari 2018 worden alle melkveehouders verplicht om aan de BVD en IBR bestrijding mee te werken. Zie hiervoor www.ibrbvd.nl.

Het kan u niet ontgaan zijn dat de landelijke aanpak om de dierziekten BVD en IBR uit te roeien op 1 april 2018 een volgende fase is ingegaan. Onderdeel van de aanpak is deelname aan een BVD- en IBR-programma. Wij merken op de praktijk dat er nog een aantal onduidelijkheden zijn rondom wat precies de verplichtingen zijn binnen deze aanpak:

  1. Deelname aan een BVD- en IBR programma van de GD is verplicht. Het programma dat het beste bij uw bedrijf past is een individuele keuze.
  2. Het is niet verplicht om de monsters bij de GD te laten onderzoeken. Dit kan ook bij een ander erkend laboratorium; zoals bij het VLG te Epe of Lavetan in België. Deze laboratoria geven de uitslagen voor de bewaking door aan de GD.
  3. IBR enten is verplicht wanneer de tank antistoffen positief is oftewel ongunstig. Het is dan verplicht om twee keer per jaar alle dieren ouder dan drie maanden te vaccineren. Deze enting moet door ons worden geregistreerd in VeeOnline. Wanneer de tank van gunstig naar ongunstig omslaat, moet u dus uit het tankmelkprogramma stappen en gaan vaccineren!
  4. Bij aankoop van dieren van een niet vrij bedrijf moet er bloed getapt worden voor BVD-virus en IBR-antistoffen. Wanneer de uitslag van het aangekochte dier ongunstig is moet ze weer vertrekken!
  5. Wanneer er een kalf doodgeboren wordt, moet er van dit kalf een oorbiopt voor BVD worden ingestuurd. Dit biopt mag door de veehouder of door de dierenarts worden genomen. Een tang, buisjes en inzendmateriaal zijn te bestellen bij de GD. U kunt deze monsters ook door het VLG laten onderzoeken.
  6. Voor wie nog niet BVD vrij is, is bewaking via tankmelk antistoffen mogelijk indien hierin geen antistoffen worden aangetoond. Indien er wel antistoffen gevonden worden in het tankmelk dan gelden opties 7b en 7c.
  7. Voor wie al wel BVD vrij is, is het belangrijk om te weten dat er nieuwe bewakingsprogramma’s zijn voor BVD. Dit heeft de meeste gevolgen voor iedereen die via het opsporen van dragers bij hun jongvee BVD-vrij geworden zijn. Deze bewaking verdwijnt en er zijn een aantal mogelijkheden om de vrij status te bewaren:
    1. Via BVD vrij, route tankmelk. Indien er hierbij geen antistoffen worden aangetoond, dan blijft het bedrijf BVD-vrij. Het is echter raadzaam om EERST een tank te onderzoeken voordat hier naar overgestapt wordt. Indien er na de overstap wel antistoffen worden aangetoond, verliest men de vrij status. U kunt bij ons een monster van de tank inleveren, deze moet goed geroerd zijn en representatief voor het gehele melkgevend koppel. Wij sturen deze naar laboratorium (VLG te Epe) welke dit onderzoek goedkoper uitvoert dan de GD. U kunt hiervoor een monster van uw tankmelk (10 ml, in een schone BO buis/potje) bij ons inleveren. Indien er van dit monster een uitslag bekend is, kunnen wij bepalen naar welk programma u over moet stappen.
    2. Indien u jongvee aanhoudt; via de BVD virus vrij, route jongvee antistoffen. Hiervoor moeten twee maal per jaar, vijf kalveren tussen de acht en twaalf maanden na bloedafname op antistoffen tegen het BVD virus worden onderzocht. Indien deze niet worden aangetoond, blijft u BVD vrij.
    3. Indien u geen jongvee aanhoudt en antistoffen in de tank heeft, blijft alleen de route BVD-vrij route oorbiopten over. Bij deze route moet u met behulp van speciale oormerken en tang, van alle geboren kalveren een oorbiopt nemen. Deze oorbiopten worden tijdens het aanbrengen van het oormerk uitgeponst en moeten binnen twee weken naar een erkend laboratorium worden gestuurd. De verzending kunt u zelf regelen of via ons laten verlopen.

BVD

BVD

Het BVD-virus heet eigenlijk voluit Bovine Viral Diarrhea en op zo’n 80% van de Nederlandse bedrijven komen antistof positieve dieren voor. Dit betekend dat deze dieren het virus in hun leven zijn tegengekomen. BVD kent meerdere gezichten; bij individuele dieren als chronische geïnfecteerde dieren alsmede acute ziekte. Op koppel c.q. bedrijfsniveau als immuun onderdrukkend virus.

Het BVD Virus

Net als elk ander virus heeft BVD een gastheer nodig om zichzelf te kunnen vermenigvuldigen. In het rund kan het virus zich vermeerderen in cellen van de luchtwegen en het maagdarmkanaal. Daarvan kennen we diarree en ademhalingsklachten als meest typische verschijnselen. Daarnaast onderdrukt het virus de werking van het immuunapparaat van de gastheer waardoor deze veel gevoeliger wordt voor andere infecties bijvoorbeeld mastitis. Zodra het virus door het immuunapparaat is opgeruimd neemt ook de effectiviteit van het immuunapparaat weer toe.

Op zichzelf is BVD een voorbijgaande infectie. Helaas tast het virus tijdens de dracht niet alleen het moederdier maar ook haar ongeboren vrucht aan. Hierin schuilt het gevaar van BVD. Als de infectie optreed tijdens de eerste 40 dagen van de dracht zal het ontstane embryo veelal vroegtijdig afsterven. Een infectie in een later stadium van de dracht (>40 dagen) kan leiden tot misvormde kalveren, vroeggeboorte, sterfte kort na geboorte, gezonde kalveren en ogenschijnlijk gezonde kalveren met een persisterende infectie (PI-kalveren). Deze zogenaamde PI-kalveren ontstaan bij een infectie tussen dag 40 en 130 van de dracht. Tijdens deze periode wordt het kalf via de placenta besmet met het virus. In het drachtstadium tussen dag 40 en 130 is het kalf nog bezig in kaart te brengen welke cellen lichaamseigen zijn en welke later als vreemd moeten worden aangemerkt en dus het immuunsysteem op hun dak moeten krijgen. Een PI-kalf heeft altijd het BVD- virus bij zich en scheidt dat voortdurend uit. Daarmee is een PI-kalf dus dé besmettingsbron voor de andere dieren op het bedrijf.

Er zijn verschillende methoden om inzicht te krijgen van de eventueel aanwezige BVD infectie op een bedrijf; van een eenmalige screening d.m.v. van een BVD QuickScan, een screening van het jongvee om te kijken naar een recente infectie tot het vrij certificeren door middel van gericht bloedonderzoek naar BVD dragers. De GD biedt verschillende methoden van onderzoek aan.

Het is wel raadzaam om een bedrijf te blijven monitoren of om over te gaan tot enten om zo adequaat een eventuele nieuwe infectie te bestrijden.

IBR

IBR

(Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis) of koeiengriep is een virusinfectie bij rundvee.

Verschijnselen van IBR zijn:

  • Snotteren en/of snurken
  • Neusuitvloeiing in de vorm van slijmerige etter
  • Ooguitvloeiïng
  • Koorts
  • Verminderde eetlust
  • Daling melkproductie
  • Roodheid en laesies (beschadigingen) van de neusslijmvliezen
  • Verwerpen
  • Soms sterfte

Het virus kan ook door het koppel gaan zonder dat er specifieke verschijnselen worden opgemerkt. Wel kunnen dan vaak vruchtbaarheidsproblemen en een verminderde melkgift optreden. De meeste uitbraken treden tijdens de stalperiode op.

Oorzaak

IBR wordt veroorzaakt door Bovine Herpesvirus type 1 (BHV1). Dit virus is verwant aan het Aujeszky-virus en andere herpesvirussen. Na besmetting is een rund levenslang virusdrager. Het virus kan jarenlang in de koe aanwezig blijven zonder dat het ziekte veroorzaakt. Vervolgens kan het ineens weer actief worden (reactivatie), bijvoorbeeld na een periode van weerstandsvermindering zoals na transport, ziekte of afkalven. Het rund gaat het virus dan weer uitscheiden en kan zo andere runderen besmetten.

Besmettingsroute

Tussen dieren op één bedrijf

Uit het onderzoek blijkt dat als op vrije bedrijven BHV-1 virusintroductie plaatsvindt, op de helft van de bedrijven een grote uitbraak optreedt (meer dan vijftig procent raakt besmet, vooral het jongvee). De infectie kan zich binnen drie tot zes weken over het hele bedrijf verspreiden. Virusverspreiding treedt sneller op indien alle dieren in één stal zijn gehuisvest.

Tussen bedrijven

Bij een uitbraak van IBR op een bedrijf vindt er in beperkte mate verspreiding naar andere bedrijven plaats. Bij een veedichtheid van meer dan 20 rundveebedrijven binnen een straal van één kilometer is er een grotere kans op transmissie.

Schade

In een koppel runderen dat niet is geënt, kan een IBR-uitbraak leiden tot forse schade als gevolg van sterfte, verminderde productie, verwerpen en (op langere termijn) beperkingen in de afzet van fokvee (export en K.I.). Verschillende landen waarheen wij rundvee exporteren, eisen dat de runderen vrij zijn van alle afweerstoffen tegen IBR, dus ook van afweerstoffen tegen het marker-vaccin. Voor export naar deze landen komen uitsluitend IBR-vrije runderen, die niet zijn geënt, in aanmerking.

Bestrijding IBR

Per 1 jan 2018 komt er een landelijke, verplichte bestrijdingsprogramma voor IBR. Dit betekend dat alle bedrijven met rundvee gecertificeerd vrij moeten zijn van IBR, of jaarlijks tegen IBR moeten gaan enten.

De nadere invulling van deze regelgeving volgt nog. Zie hiervoor ook www.ibrbvd.nl.

Salmonella

Salmonella

Zoals u allen weet zijn alle melkveehouders verplicht om mee te doen met de ladenlijke Salmonella bestrijding.

Maar hoe zat dat nou ook alweer met Salmonella? Een korte samenvatting:

Oorzaak van de infectie zijn de bacteriën Salmonella dublin of Salmonella typhimurium en besmette dieren verspreiden de bacteriën via de mest. Acute infecties met Salmonella worden gekenmerkt door hoge koorts (41C), diarree en verwerpen. Bij Salmonella dublin kunnen drachtige dieren verwerpen zonder dat ze ziek zijn, dit gebeurt voornamelijk in de tweede helft van de dracht. Na een infectie kunnen de dieren een actieve of latente drager van Salmonella worden.

Bij kalveren worden de volgende verschijnselen waargenomen: hoge koorts, diarree, gewrichtsontstekingen, longproblemen en groeivertraging.

Dieren met een verminderde weerstand, door leverbot of BVD, zijn gevoeliger voor Salmonella en hebben een grotere kans om drager te worden. Bij kalveren heeft het vroegtijdig stimuleren van de penswerking (met hooi, krachtvoer en water) een gunstig effect op de weerstand tegen Salmonellose.

Bij een Salmonella-infectie op het bedrijf zijn de klinische symptomen vaak binnen drie maanden verdwenen (uitbraakfase).

De kans bestaat dat de infectie op het bedrijf aanwezig blijft door;

  1. Continue besmetting tussen kalveren en melkkoeien, of
  2. Het ontstaan van dragers.

Bij positieve tankmelken adviseren wij een Checklist Preventiewijzer uit te voeren om het besmettingsrisico te beperken.

Bij meer dan tien procent besmette koeien wordt de tankmelk positief. De tankmelk kan na het uitdoven van de infectie nog een half jaar tot een jaar positief blijven. Als de tankmelk drie keer achter elkaar positief is, is het verstandig om maatregelen te nemen. Om te zien of het om een actieve infectie gaat, kan er van vijf kalveren tussen drie en zes maanden oud bloedonderzoek worden gedaan. De Salmonella bacterie overleeft gemiddeld een tot twee maanden in een opslag met drijfmest.

Bij besmetting bestaat het plan van aanpak dus uit:

  • Checklist Preventiewijzer en hygiënemaatregelen
  • Vijf kalveren bloedonderzoek (Quickscan Salmonella)
  • bij aanhoudende problemen (positieve tankuitslagen) moeten dragers worden opgespoord dmv bloed of individueel melk onderzoek, gevolg door individueel mest onderzoek

Voordat u dragers gaat opsporen en afvoeren is het heel belangrijk om te weten waar de infectie vandaan komt, zodat u niet binnen een half jaar weer een nieuwe besmetting oploopt.

Paratuberculose

Paratuberculose

Sinds 1997 is in Nederland, onder invloed van de zuivelorganisaties en de Gezondheidsdienst voor Dieren begonnen met een actieve bestrijding van paratuberculosen en in 2005 komt het Paratuberculose Programma Nederland (PPN) met een nieuwe methode (paratbc -ELISA) om dieren te testen op paratuberculose. Deze methode is eenvoudiger toepasbaar dan de voorgaande methoden. De dieren op melkveebedrijven worden door middel van een melk- of bloedonderzoek getest. Als bij het eerste koppelonderzoek geen paratbc wordt gevonden, krijgt het bedrijf status A. Vervolgens wordt het onderzoek eens per twee jaar herhaald.

Als er bij het eerste koppelonderzoek wel paratbc wordt gevonden, wordt er een mestonderzoek gedaan ter bevestiging. Als de besmette dieren vervolgens worden afgevoerd, krijgt het bedrijf status B. Indien de besmette dieren niet worden afgevoerd, krijgt het bedrijf status C. De bedrijven met status B en C worden ieder jaar opnieuw getest door middel van een melk- of bloedonderzoek.

Paratuberculose of paratbc is een besmettelijke infectieziekte, die vooral voorkomt bij herkwauwers en met name bij rundvee en geiten. De naam paratuberculose is gegeven omdat de verschijnselen verward kunnen worden met tuberculose. Het wordt ook wel ziekte van Johne genoemd naar een van de eerste onderzoekers van deze ziekte.

De ziekte wordt veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis (MAP), welke behoort tot de mycobacterium-bacteriën. Paratuberculose komt wereldwijd voor.

De besmetting vindt plaats via mest, biest en melk. De paratuberculose- bacterie heeft een beschermende waslaag, waardoor het buiten een dier lang kan overleven in bijvoorbeeld mest, voer en water; maar sterft snel onder invloed van uv-straling; zoals zonlicht.

Een dier is vooral in zijn eerste levensjaar gevoelig voor deze bacterie. Een ongeboren dier kan al besmet worden in de baarmoeder. Na de geboorte kan een dier besmet raken door het drinken van besmette biest of melk, of door het eten van bevuild voedsel. Na zijn tweede jaar kan een dier niet meer besmet raken met de paratuberculose-bacterie. Maar een besmet dier kan vanaf zijn tweede jaar de bacterie verspreiden.

De ziekte heeft een incubatieperiode van anderhalf tot tien jaar.

Verschijnselen

De paratuberculose-bacterie nestelt zich in de darmwand en veroorzaakt een ongeneeslijke darmontsteking (enteritis). Via de bloedbaan verspreidt de bacterie zich naar onder andere de uier. Besmette dieren vertonen over het algemeen tussen hun derde en zesde levensjaar de eerste ziekteverschijnselen. De darminfectie leidt tot verminderde melkgift en een snel afnemende conditie, ondanks een goede eetlust. Het dier heeft met tussenpozen of aanhoudende waterige diaree, waarbij gasbelletjes zichtbaar zijn. Veelal zijn onder de onderkaak waterige zwellingen zichtbaar, vandaar para tuberculose. Verstoting in de koppel en nerveus gedrag zijn ook verschijnselen. Het dier heeft echter geen koorts. De geboren dieren uit een ziek dier hebben een te laag geboortegewicht. De ziekte is niet te genezen en uiteindelijk sterft het dier door uitputting.

Door het sluimerende karakter en doordat de verschijnselen ook bij andere ziekten voorkomen, duurt het over het algemeen lang voor de diagnose paratuberculose wordt gesteld.

De ziekte is vast te stellen door bacteriologisch onderzoek vanaf het tweede levensjaar.

Door melk- of bloedonderzoek (paratbc-ELISA) kunnen antistoffen tegen de bacterie opgespoord worden vanaf het derde levensjaar. Bij dit onderzoek kan paratuberculose aangetoond worden voordat het dier de eerste ziekteverschijnselen krijgt.

Preventie

Er kunnen preventieve maatregelen genomen worden om besmetting van paratuberculose te voorkomen. Dit begint bij het afkalveren of aflammeren: Dit gebeurt apart in een schone stal. Het pasgeboren dier wordt direct weggehaald bij de moeder om besmetting via mest te voorkomen. Door het jonge dier kunstmelk te geven kan er geen besmetting plaatsvinden via melk. Tot een leeftijd van twaalf maanden worden de dieren apart gehouden van dieren van Copyright DAP ‘t Groene Hart 2021, alle rechten voorbehouden twee jaar en ouder.

In deze periode moet er ook opgelet worden dat er geen mestresten overgebracht worden via voer, kleding of gereedschap.

Terug naar Melkvee